Loading: 0%

Gelijk in de dood, ongelijk in het leven. Deze website gaat over verhalen van afro amerikanen die meegeholpen hebben aan de bevrijding van Europa.

Ontdek de verhalen en ervaringen van zowel afro amerikanen als Nederlandse burgers aan het eind van de oorlog.

menu
01. Verhalen: Kind van een zwarte bevrijder

Cor Linssen

Cor Linssen werd op 4 maart 1946 geboren in Roermond. Na de bevrijding waren in het geruïneerde Roermond veel Amerikaanse soldaten gestationeerd, waaronder zwarte units.

Vader en moeder Linssen hadden in de bevrijdingstijd twee zoons. Op het eind van de oorlog zat vader Linssen samen met veel andere mannen uit de regio enige tijd in een Duits werkkamp. Terug in Limburg, kreeg hij een baan bij de gemeente en werkte in het depot van het Amerikaanse leger op het terrein van de Ernst Casimir kazerne. De Amerikanen hielpen bij de repatriëring van de Roermondse bevolking, die eerder door de Duitsers gesommeerd was naar het noorden, naar Friesland, te vertrekken.

Buurmeisjes waren dol op mij en wilden graag met “het negerpopje” wandelen.

Gerrit Linssen bracht in die tijd regelmatig zwarte Amerikaanse vrienden van het werk mee naar huis. Van een oude vriend van zijn vader hoorde Cor jaren later dat ‘pa’ Linssen zijn biologische vader had gekend. ‘Die twee aten samen weleens hun middagboterhammen onder een boom op het kazerneterrein.’ Op 17 juni 1945 vertrokken de Amerikanen weer uit Roermond.

Toen op 4 maart 1946 Cor ter wereld kwam, zei vroedvrouw Brommers tegen moeder Linssen: ‘Die ziet wel wat geel.’ De huisarts werd gebeld. Cor: ‘Ik heb later gehoord dat de dokter en de vroedvrouw elkaar betekenisvol hebben aangekeken toen ze me onderzochten.’ Cor was een kerngezonde zuigeling. Toen Cor zes weken oud was, verhuisde het gezin naar Buggenum, waar zijn stiefvader vandaan kwam. Moeder Mia Tegelbeckers kwam uit het kapot gebombardeerde Roermond. Voor haar was het kiezen uit twee kwaden, maar in het dorp Buggenum was ze alle bekijks dat ze had wanneer ze met de kinderwagen wandelde toch snel zat. Het gezin keerde terug naar het puin in Roermond. Cor: ‘Buurmeisjes daar waren dol op mij en wilden graag met “het negerpopje” wandelen.’

Cor heeft het goed gehad in zijn jeugd. Van zijn ‘anders zijn’ zei hij nauwelijks last gehad te hebben. Hij had een geweldige ‘pa’. In de familie werd hij zonder meer geaccepteerd – althans, voor zover hij dat wist. Zijn tantes sleepten hem overal mee naar toe, ‘alsof ze met me showden’. Maar toch is er wel wat aan de hand geweest rond zijn afkomst, want hij herinnerde zich dat een maatschappelijk werkster, mevrouw Strijkers, af en toe in de voorkamer met zijn ouders praatte. ‘Dat zal niet voor niks geweest zijn.’ Voor zover hij weet waren er geen andere mensen zoals hij - van kleur- in Roermond.

Hij was een jaar of acht toen hij op een dag met zijn pa in een winkelstraat liep. In een etalageruit zag hij hoe mensen zich omdraaiden als ze hen waren gepasseerd. Hij vroeg pa in die tijd wel eens hoe het kwam dat hij donker was, maar pa’s enige reactie was: ‘Dich bis van mich, jong’ (je bent van mij, jongen). Daarmee was de kous af.

Cor vond al die aandacht destijds niet eens zo erg. Hij herinnerde zich dat hij op de kermis in Roermond eens urenlang in de carrousel mocht zitten. Steeds meer mensen kwamen naar hem kijken. De kermisbaas liet de bezienswaardigheid onbeperkt op het carrouselpaard rondjes draaien. De extra klandizie was mooi meegenomen. Het deed Cor niks dat de ene na de andere vrouw aan zijn haar voelde.

In het plaatselijke zwembad was Cor de enige met een donkere teint en pikzwart kroeshaar –stiekem was hij er trots op dat hij opviel. Zijn huid stak nogal af tegen de witte onderbroek waarin hij zwom. ‘Ik werd wel “de zwarte” genoemd, maar er was ook een jongen die ze “de rooie” noemden.’

Hij was een jaar of elf toen speelkameraadjes zeiden: ‘We denken dat jij een aangenomen kind bent.’ Hij trok de stoute schoenen aan en vroeg zijn ouders voor het eerst direct over zijn afwijkende uiterlijk, want ‘er is toch iets anders aan mij’. Het antwoord was kort. Moeder: ‘Je bent van mij’. Pa zweeg. Later deed Cor zijn vader een grappig antwoord aan de hand voor het geval hem weer eens werd gevraagd hoe hij aan zo’n donkere zoon kwam: ‘Voortaan zeg je maar gewoon: Ik heb toverballen.’

Later werd een vierde zoon in het gezin geboren. Als ze ergens op visite gingen, of als ze zich ergens moesten voorstellen, zei moeder: ‘Dit zijn onze ‘Jan, Piet en Klaas’ en dit is mijn Cor’, “miene Cor” in het Limburgs dialect.

Cor herinnerde zich dat hij zich van zijn ‘kleur’ pas echt bewust werd, op het moment dat hij niet meer de enige persoon in de stad was met een donkere huidskleur. Er kwamen geregeld zwarte Amerikanen in de stad die waren gestationeerd bij de Afcent.

Het eerste meisje waarmee hij verkering kreeg, werd door haar moeder gewaarschuwd: ‘Let op, want straks krijg je donkere kindjes.’ Het raakte Cor niet, maar hij vond het wel een merkwaardige opmerking. Hij begreep pas echt op zijn twintigste, dat pa niet zijn vader was.

Als derde zoon in het gezin gold voor hem geen militaire dienstplicht, maar moest hij zich in plaats daarvan melden bij de Bescherming Bevolking. Cor volgde een opleiding tot plaatwerker, maar belandde al snel in de horeca en ging op zijn twintigste werken in de bediening bij de Holland America Lijn. Als men hem vroeg – en dat gebeurde regelmatig, waar hij geboren was, antwoordde hij aanvankelijk ‘Ik ben geadopteerd’. Voor het eerst werd hem daarnaar gevraagd toen ze in Caribisch gebied voeren. Toen zijn schip een keer langere tijd in Le Havre moest blijven, kwamen zijn ouders hem daar opzoeken. Hij ontkwam er toen niet aan de hofmeester te vertellen dat hij bij zijn moeder en stiefvader woonde. Zelfs toen wist hij nog niet dat zijn biologische vader een Afro-Amerikaanse soldaat was.

Over racisme had Cor nog nooit gehoord tot hij op een dag aan boord iets tegen een Indische collega riep, nadat die iets had laten vallen. “Pindarotsje”, noemde hij hem. De collega klaagde daarover bij de kapitein en Cor moest op het matje komen. Hij was zich van geen kwaad bewust, maar zo kwam hij er wel achter wat discriminatie is. Zelf had hij daar later toch ook last van. Toen hij op een dag met zijn vrouw Truus op de fiets onderweg was, werd hij nageroepen: ‘buitenlander’. Hij denkt dat Turk of Marokkaan bedoeld werd. Truus wees de man erop dat haar Cor een Limburger is.

Over zijn biologische vader heeft hij van zijn moeder nooit enige informatie gekregen. Toen andere kinderen van zwarte bevrijders in het nieuws waren, besloot Cor een voormalige buurvrouw te vragen of zij iets wist over zijn vader. Ze antwoordde: ‘Het was een mooie, donkere, lange man, die bij jullie op de Knevelgraafstraat in en uit liep.’ De naam van die mooie man kende ze niet. ‘Ik weet dus dat ik van een Amerikaan ben, maar niet van wie.’

Let op, want straks krijg je donkere kindjes.

Cor wilde op een dag het televisieprogramma Spoorloos benaderen, maar toen hij moeder erover vertelde, zei ze: ‘Als je dat doet, spring ik uit het raam.’ ‘Dat was natuurlijk omdat ze bij mijn geboorte al twee kinderen had.’ Cor zag ervan af.

Op zijn 70ste was Cor lang moe en lusteloos, zonder dat hij er een verklaring voor kon vinden. Zijn huisarts schreef een kuur vitamine D voor. ‘Dat komt door mijn voorouders, volgens de dokter’, zei Cor. ‘Mensen met een donkere huid, zoals ik, krijgen vitaminetekort als ze boven de 70 zijn.’ Daarna was hij weer snel de oude.

http://www.roermondinoorlog.nl/oorlogsen-bevrijdingskinderen/bevrijdingskinderen/linssen-cor/
www.roermondinoorlog.nl/oorlogsen-bevrijdingskinderen/bevrijdingskinderen

Cor vertelde zijn verhaal eerder in vergelijkbare bewoordingen aan Erick Municks, de auteur van Roermond in Oorlog.